Inleiding
Dit artikel is het vervolg van het eerste deel, en ook hier bespreek ik weer zes stellingen waarvan ik denk dat je ze met een korrel zout moet nemen.
Stellingen
1. Hou de ISO altijd op 100.
Deze stelling vloeit voort uit het feit dat hoe hoger je de ISO instelt, hoe meer ruis er aanwezig zal zijn en hoe minder groot het dynamisch bereik van je camera wordt. Maar mensen die bovenstaande uitspraak blindelings volgen, zullen dikwijls uitkomen bij te trage sluitertijden en/of te open diafragma waarden, met als gevolg een grotere kans op bewegingsonscherpte of te weinig scherptediepte.
Daarom zou ik de uitspraak willen nuanceren tot: “Probeer de ISO zo laag mogelijk te houden voor zover de situatie dat toelaat.”
Het is vandaag de dag met moderne camera’s niet echt nodig om een panische angst te hebben om je ISO te verhogen, omdat camera’s steeds beter overweg kunnen met ruis. Ruis is overigens niet noodzakelijk altijd een probleem, veel mensen houden er zelfs van omdat het extra sfeer en authenticiteit aan een foto geeft. En onthou: beter wat ruis in de foto, dan een bewogen foto door een te trage sluitertijd of een onscherpe foto door een te open diafragma.
De aanpak die ik hanteer hangt natuurlijk af van de situatie, maar stel dat het gaat over foto’s nemen tijdens een receptie in een slecht verlichte ruimte:
- Ik stel diafragma in, afhankelijk van hoeveel scherptediepte ik wens. Als het dus kan, een vrij open diafragma, want dan komt er het meeste licht binnen en dan komt je onderwerp los van de achtergrond. Scherptediepte hangt overigens niet alleen af van diafragma opening, zie punt 4.
- Ik stel sluitertijd in, en dan hou ik rekening met twee aspecten, en kies ik daaruit de snelste sluitertijd:
- De minimum sluitertijd om camera-shake te voorkomen is 1 / (aantal mm X crop factor). Als ik dus met een Nikon crop camera een foto wil nemen op 50mm, dan mag de sluitertijd niet trager zijn dan 1/ (50X 1.5) = 1/ 75 sec.
- Als ik mensen fotografeer, dan hou ik sowieso een minimum sluitertijd aan van 1/125 sec om bewegingsonscherpte te vermijden.
- We hebben dus 1/75 sec en 1/125 sec, dus stel ik de snelste daarvan in, namelijk 1/125 sec.
- Tenslotte kies ik de ISO die het beste past bij het gekozen diafragma en de gekozen sluitertijd. Dan neem ik een test foto om te zien of de achtergrond goed belicht is. Vaak is het nodig een hogere ISO in te stellen (vaak tussen 800 en 2000) zodat je de achtergrondsfeer mee hebt in je foto, en de flitser dus minder hard zal moeten werken en niet alles zal platflitsen.
- Dan pas zet ik de flitser op. Want uiteindelijk dient de flits enkel om het onderwerp mooi te belichten, en niet de hele omgeving. Indien nodig stel ik de flitssterkte wat bij met flash exposure compensation (meestal minder hard flitsen).
Stel dat je echter ’s avonds een foto moet maken van een landschap… dan is de situatie natuurlijk anders:
- Ik wil veel scherptediepte, dus diafragma zal eerder meer gesloten zijn.
- Ik kan nu op statief werken, dus dat betekent dat de ISO gewoon op 100 kan blijven.
- En de sluitertijd zal nu zo lang zijn als nodig om een goede belichting te krijgen.
Maar, stel nu dat het regent… dan wil je misschien net wel weer een snelle sluitertijd, om die regendruppels niet te prominent in beeld te krijgen.
Mijn conclusie: het uitgangspunt om je ISO laag te houden is goed, maar wees niet bang om het te verhogen als de situatie het vereist.
2. Zet nooit je onderwerp in het midden, volgens de regel van derden.
Er zijn nogal wat compositieregels in de fotografie, waar we allemaal al wel eens van gehoord hebben en zelfs proberen toe te passen: perspectief, de kunst van het weglaten, diagonalen, ruimte, inleidende lijnen, rechte horizon, balans, en misschien wel de meest bekende: de regel van derden.
Al deze regels hebben het doel om je foto interessanter, spannender te maken. En het klopt dat dit meestal ook effectief de foto verbetert.
Doch wat mij stoort in deze uitspraak is het woord ”nooit’. Voor mij zijn al deze regels eigenlijk gewoon richtlijnen, die je kan opvolgen als ze je foto inderdaad beter maken; maar die je even goed gewoon kan negeren als het volgens de fotograaf anders beter is. Je onderwerp centraal zetten bijvoorbeeld, kan soms ook gewoon net de foto versterken en een betere keuze zijn dan de regel van derden toe te passen, in het geval je bijvoorbeeld net symmetrie nastreeft.
Een ander voorbeeld heeft te maken met de rechte horizon. Een horizon hoort in de meeste gevallen mooi horizontaal en recht te staan, tenzij je net dynamiek en beweging wil accentueren in je foto. Maar in dat geval moet ook wel duidelijk zijn dat de horizon bewust scheef is gehouden, en dat het niet per ongeluk is gebeurd. Overigens, men zegt ook altijd dat de horizon niet precies in het midden hoort te staan, eerder op 1/3de of 2/3de van de foto. Ook dit is soms gewoon niet waar, een horizon kan net centraal soms meer zeggen, bijvoorbeeld als je te maken hebt met reflecties in water.
Kortom, blijf experimenteren en jezelf uitdagen, wees creatief!
Mijn conclusie: het is goed om de diverse compositieregels te kennen en te kunnen toepassen, maar doe dat niet blindelings: weet wanneer ze ook effectief je foto sterker maken en wanneer niet.
3. De beste instelling is f8, 1/500 en ISO 100, en gebruik een statief.
Soms zien we vragen voorbijkomen van mensen die iets willen fotograferen, en vragen wat de beste instellingen zijn. En soms antwoorden anderen daar dan op met concrete diafragma-, sluiter- en ISO-waarden. Doch jammer genoeg werkt het zo niet in fotografie, want instellingen hangen volledig af van de (licht)situatie ter plaatse. Uiteraard kan je wel richtadvies geven, maar de fotograaf zal op het moment zelf toch altijd de juiste waarden zelf moeten uitzoeken; hetzij door te kijken naar de lichtmeter, en/of een testfoto te maken en dan af te gaan op het scherm van de camera en/of het histogram.
Overigens, naast de instellingen van diafragma, sluitertijd en ISO is het natuurlijk ook belangrijk om juist scherp te stellen. Als je meerdere scherpstelpunten gebruikt gaat de camera er zelf eentje uit kiezen naar eigen goeddunken (die met het meeste contract bijvoorbeeld), en die gebruiken om scherp te stellen, maar dat is niet noodzakelijk hetgene wat jij wil dat scherp is. In de meeste gevallen gebruik je dus best één scherpstelpunt, zodat jij beslist wat scherp moet zijn, en niet je camera; tenzij je bezig bent met actiefoto’s en het onmogelijk is om te focussen op één bepaald punt, in dat geval heb je weinig keuze en kan je bijvoorbeeld 9 focuspunten gebruiken en hopen dat de camera de juiste beslissing maakt. Gebruik ook de juiste autofocus mode: als je onderwerp stil staat of traag beweegt, is single autofocus (AF-S bij Nikon en One Shot bij Canon) de beste keuze, omdat je hierbij zelf beslist wat scherp moet zijn; bij bewegende onderwerpen is continu autofocus (AF-C bij Nikon en Al Servo bij Canon) mogelijk beter omdat de camera dan gaat proberen zelf het onderwerp te volgen (maar daar dan ook in kan falen).
Gebruik een statief alleen als het echt nodig is of je helpt in je werk. Werk je met tragere sluitertijden om bv water in beweging te fotograferen, helpt een statief je om camera-shake te voorkomen. Fotografeer je voeding, en is je sluitertijd snel genoeg, kan een statief toch nog handig zijn omdat je dezelfde compositie dan kan behouden terwijl je werkt aan het dresseren en composeren van je bord, zonder telkens opnieuw te moeten zoeken en kaderen. Maar bij de meeste situaties zoals portretten, evenementen en dergelijke zou een statief me gewoon compleet tegenwerken, en technisch zou het ook nutteloos zijn omdat de sluitertijd toch snel genoeg is.
Mijn conclusie: er zijn geen ‘beste’ instellingen; die hangen namelijk af van de situatie ter plaatse; zowel voor diafragma, sluitertijd, ISO en de instellingen voor het scherpstellen. Gebruik een statief enkel als het een toegevoegde waarde heeft.
4. Scherptediepte hangt af van diafragma.
We leren allemaal dat de drie voornaamste basisconcepten in fotografie diafragma, sluitertijd en ISO zijn. Het diafragma bepaalt hoeveel licht er binnen komt en hoeveel scherptediepte je hebt:
- Hoe kleiner de diafragma waarde (f-waarde), hoe groter de diafragma opening, hoe meer licht er binnenkomt en hoe minder scherptediepte je krijgt.
- Hoe groter de diafragma waarde, hoe kleiner de diafragma opening, hoe minder licht er binnenkomt en hoe meer scherptediepte je krijgt.
Stel dus dat we een portretfoto nemen met diafragma f2.8, zal ons model scherp zijn maar al de rest onscherp.
En stel dat we een landschapsfoto maken met diafragma f11, dan zal er vrij veel helemaal scherp zijn.
Dat is echter maar een deeltje van het verhaal… er zijn namelijk nog andere aspecten, die zelfs nog meer invloed hebben op scherptediepte dan diafragma.
De focale lengte (het aantal mm) waarmee je fotografeert heeft een zeer grote invloed op je scherptediepte. Stel bijvoorbeeld dat je met een 70-200 objectief helemaal inzoomt, dan zal deze foto veel minder scherptediepte hebben dan wanneer je met dezelfde lens en dezelfde diafragma opening op 70 mm fotografeert.
Ook de afstand tussen je camera en het onderwerp maakt dat de scherptediepte zal varieren: hoe dichter dat je je bij het onderwerp bevindt, hoe minder scherptediepte je zal krijgen.
Verder maakt het ook nog uit met welke type sensor je werkt (crop of full frame bv), met een grotere sensor heb je wat minder scherptediepte.
Als je dus al deze zaken mee in rekening neemt, kan het zijn dat je:
- op 105 mm, 20 cm afstand en f11 toch maar 10 cm scherptediepte hebt;
- op 20 mm, 3 meter afstand en f1.8 toch bijna drie meter scherptediepte hebt.
Concreet voorbeeld: ik hou er van om met het 70-200 f2.8 objectief het diafragma niet volledig open te zetten – eerder iets van f3.5, omdat volledig open een objectief dikwijls nogal soft is , en je typisch meer scherpte krijgt een paar stops boven het maximum diafragma (sweet spot). Maar ik zoom dan wel in tot op 200 mm, omdat de scherptediepte dan toch beperkt is en dan krijg je meteen ook die mooie onscherpe achtergrond (bokeh).
Een handige tool om te spelen met deze waarden en te zien hoeveel scherptediepte je dan krijgt is de DOF (Depth Of Field) calculator. Speel er eens mee, ik vind het heel erg nuttig om zo je objectief te leren kennen!
Kijk ook eens naar deze quiz vraag die ik gemaakt heb om aan te tonen dat diafragma niet het enige criterium is dat scherptediepte bepaalt.
Mijn conclusie: hou voor de scherptediepte te bepalen niet alleen rekening met diafragma, maar zeker ook met focale lengte en de afstand tussen camera en onderwerp.
5. Een mislukte foto is niet erg, dat kunnen we later wel photoshoppen.
Wat ik fout vind aan deze stelling is het feit dat het dikwijls veel minder moeite kost om meteen de foto in de camera goed te maken, dan achteraf te gaan moeten bewerken om fouten weg te halen.
Goed, soms is het niet altijd mogelijk; je kan moeilijk bomen gaan doorzagen of palen uit de grond trekken… maar je hebt wel de mogelijkheid om je compositie of invalshoek te wijzigen. Een concreet voorbeeld waar ik in het begin altijd vergat op te letten is takken die uit hoofden van mensen groeien. Je favoriete model met een elandengewei is nu niet meteen iets dat je wil 🙂
Bij macro-fotografie kan je de scene dikwijls wat schoonmaken met een borsteltje of pincet, om storende takjes of bladeren te verwijderen. Uiteraard met het nodige respect voor de natuur.
Scherpte is nog zoiets waar je heel erg veel belang aan moet hechten, omdat je achteraf van iets onscherp niet iets scherp kan maken. Er is wel een tool in Photoshop waar je enigszins kleine camera-shake onscherpte mee kan verbeteren, maar dat blijft altijd beperkt en je foto zal niet zijn wat je ervan verwacht. Besteed aandacht aan de juiste sluitertijd, en het juist scherpstellen, zoals aangehaald in punt 3.
Mijn conclusie: vermijd onnodige manipulaties in nabewerking door tijdens het fotograferen rekening te houden met storende zaken en voor goede instellingen te kiezen.
6. Mac is beter.
Opnieuw een statement waar gegarandeerd verhitte discussies van komen: de gekende flame wars. In mijn ogen soms vermakelijk, maar nutteloos. Net zoals met de Nikon/Canon discussie krijgen we hier meestal te maken met emotionele redenen die de bovenhand nemen om te kiezen voor een bepaald merk, en veel mensen staan dan niet meer open om te kijken naar objectieve argumentatie.
Ik hou er van om te kijken naar objectieve criteria, en het emotionele weinig te laten meespelen. Voor mij zijn het eerder de specificaties van de hardware die bepalend zijn of een laptop geschikt is voor hetgeen ik wil doen – namelijk, fotobewerking. Uiteraard in combinatie met prijs/kwaliteit verhouding, garantie, en support.
Let op, ik zeg niet dat emotionele redenen niet kunnen meespelen. We blijven tenslotte mensen, met gevoelens, en eigen voorkeuren. Helemaal niets mis mee. Alleen vind ik het geen argument dat je kan gebruiken om iemand anders te overtuigen, omdat het net heel persoonlijk is.
In mijn geval wou ik een laptop met twee snelle SSD schijven, veel geheugen (16 Gb), en een snelle processor (i7). Het laptop scherm was van minder belang, omdat ik toch een groot 24 inch scherm wilde, dat dan weer van zeer goede kwaliteit moest zijn. Tijdens de vergelijking vielen merken één voor één af, tot er eentje overbleef. Toegegeven, het was geen sexy laptop, het was eigenlijk een best lelijke laptop, maar zoals ik al eerder aangaf… ik laat emotie niet zo meespelen in de keuze van hardware 😀
Mijn conclusie: beslis voor jezelf welke argumenten je belangrijk vindt in de keuze van hardware, maar laat je niet vangen in het net van (andermans) emoties.
Tenslotte…
In de vorige en deze post heb ik 12 stellingen besproken, waarvan ik denk dat je ze niet zomaar moet aannemen zonder even zelf na te denken. Heb je zelf nog andere voorbeelden, of andere feedback, aarzel niet ons te contacteren!